Welke problemen hebben kinderen en adolescenten bij de toegang tot psychosociale zorg? Welke invloed heeft de zorg op deze problemen? Deze en andere vragen werden onderzocht door C4Youth en in mei 2018 gepubliceerd in een nieuw artikel. Lees hier over de belangrijkste uitkomsten of download het volledige artikel via de knop aan de rechterkant.
Hoe is het onderzoek opgezet en hoe zijn problemen gemeten?
In mei 2018 publiceerde het wetenschappelijke tijdschrift European Child and Adolescent Psychiatry een artikel gebaseerd op onderzoek uitgevoerd door Marieke Nanninga in het kader van C4Youth. Het onderzoek keek naar de typen problemen en de ernst van de problemen die kinderen en adolescenten hebben bij de toegang tot psychosociale zorg. De typen en ernst van die problemen werd vergeleken met de problematiek van kinderen die geen psychosociale zorg ontvangen. Voor beide groepen werd onderzocht hoe hun problematiek zich ontwikkelde door na drie en twaalf maanden opnieuw te meten hoe het met hun problemen ging.
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens die verzameld werden voor TakeCare, een grote prospectieve cohort studie naar kinderen van 4 tot 18 jaar in de provincie Groningen. De studie is ontworpen om het gebruik van psychosociale zorg en de uitkomsten te onderzoeken. Tussen april 2011 en april 2013 zijn bij aanbieders van verschillende vormen van psychosociale zorg jeugdigen geworven voor deelname aan de studie. De jeugdigen waren afkomstig uit de jeugdgezondheidszorg, de jeugdzorg en de jeugd-ggz (zie verder figuur 1). Daarnaast zijn via scholen jeugdigen benaderd die geen gebruik maakten van psychosociale zorg.
Figuur 1 vormen van psychosociale zorg in de Takecare studie
Bij aanvang van de studie en na 3 en 12 maanden werd bij de deelnemers gemeten met welke problemen zij te maken hadden. Er werd onderscheid gemaakt naar vier typen problemen: internaliserende problemen, externaliserende problemen, opvoedproblemen en gezinsproblemen. Met de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) werden problemen van het kind in kaart gebracht. Het gaat hierbij enerzijds om internaliserende problemen waarvan vooral het kind zelf last heeft, zoals angsten, teruggetrokken gedrag of depressies. Anderzijds worden problemen waar anderen last van hebben, zoals aggresief,druk gedrag en sociale problemen omschreven als externaliserende problemen.
Aan ouders werden vragen gesteld over de opvoeding. Het gaat daarbij om onderwerpen zoals toezicht, disciplinering en positief opgroeien. Ten slotte zijn ouders gevraagd om een vragenlijst over gezinsproblemen in te vullen. Met die vragenlijst wordt geïnventariseerd hoe in het gezin het probleemoplossen, de communicatie, de rollen, affectiviteit, betrokkenheid en de controle van gedrag verlopen.
Figuur 2 typen problemen
Wat zijn de kenmerken van de kinderen en adolescenten?
Figuur 3 laat de kenmerken en problemen van de jeugdigen zien. Van de jeugdgezondheidszorg (jgz) maken vooral kinderen tot 11 jaar gebruik (86%). Binnen de jeugdzorg vormen de 12 tot 19 jarigen de grootste groep (57%). In de jeugd-ggz zijn iets meer kinderen tot 11 jaar te vinden (53%). Het grootste gedeelte van de kinderen in de jeugd-ggz heeft last van internaliserende problemen (73%). Bij de jeugdzorg komen naar verhouding vaker externaliserende-, opvoed- en gezinsproblemen voor. Het aantal problemen geeft weer hoeveel kinderen meer dan één probleem ervaart. Kinderen en adolecenten met jeugdzorg hebben naar verhouding vaker drie of vier problemen dan andere zorgtypen. In de jeugd-ggz hebben kinderen vaker twee problemen en bij de jgz komt éé’n probleem het meest voor.
Figuur 3 soort problemen per type psychosociale zorg
In welke mate werden problemen door de zorg opgelost?
Behandelingen in de jgz duren vaak minder dan drie maanden, terwijl behandelingen in de jeugdzorg en de jeugd-ggz vaak langer duren. Dit zou kunnen samenhangen met het feit dat in de jeugdzorg en de jeugd-ggz vaker meerdere en zwaardere problemen spelen waardoor behandelingen complexer zijn dan in de jgz.
figuur 4 behandelingsduur per type psychosociale zorg naar type probleem
Problemen worden vaker opgelost bij kinderen die geen zorg ontvangen en kinderen die gebruik maken van de jgz dan in de jeugdzorg of de jeugd-ggz. Dit heeft mogelijk een verband met het feit dat behandelingen in de jeugdzorg en de jeugd-ggz niet altijd gericht zijn op het oplossen van problemen. Soms zal het doel zijn om problemen hanteerbaar te maken. Niet alle problemen kunnen opgelost worden.
Ten opzicht van externaliserende problemen en gezinsproblemen verschillen de uitkomsten niet significant tussen de verschillende typen van zorg. Daarnaast verschilt de mate waarin internaliserende en opvoedproblemen in de jeugdzorg opgelost worden niet significant van de jeugd-ggz. Dit wekt de indruk dat de manier waarop het jeugdstelsel is ingericht niet noodzakelijkerwijs een grote invloed heeft in de mate waarin specifieke problemen worden opgelost.
Figuur 4 afname van problemen per type zorg na 3 maanden en na 12 maanden
Wat betekenen deze uitkomsten?
Het onderzoek laat zien dat psychosociale zorg voor kinderen en adolescenten bijdraagt aan het oplossen van problemen. Het jeugdstelsel werkt in belangrijke mate zoals het bedoeld is. Immers kinderen met mildere problemen maken vaker gebruik van de jgz en kinderen met zwaardere problemen zijn eerder te vinden in de zwaardere vormen van zorg. De uitkomsten laten zien dat binnen het nieuwe jeugdstelsel, waar preventie een grote rol heeft, de jgz een belangrijke rol zou kunnen vervullen bij het vroegtijdig behandelen van milde problemen.
Het onderzoek roept echter ook een aantal nieuwe vragen op. Het is opvallend dat bij een aantal van de jeugdigen die psychosociale zorg ontvangen geen problemen gevonden wordt. Aan de andere kant zijn er jeugdigen zonder zorg die wel problemen ervaren. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen of dit een wenselijke situatie is. Het is opvallend dat er geen grote verschillen zitten tussen de afname van verschillende problemen in de jeugdzorg en de jeugd-ggz. Dit roept de vraag op welke cliënt-, zorg- of beroepsgerelateerde factoren samenhangen met de mate waarin problemen verminderd of opgelost worden.